afkomt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·komt

Werkwoord

vervoeging van
afkomen

afkomt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkomen
    • ... dat jij afkomt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkomen
    • ... dat hij afkomt.