afkoelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·koelt

Werkwoord

vervoeging van
afkoelen

afkoelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkoelen
    • ... dat jij afkoelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkoelen
    • ... dat hij afkoelt.