affilieert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·fi·li·eert

Werkwoord

vervoeging van
affiliëren

affilieert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affiliëren
    • Jij affilieert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van affiliëren
    • Hij affilieert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van affiliëren
    • Affilieert!