afdwingt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·dwingt

Werkwoord

vervoeging van
afdwingen

afdwingt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdwingen
    • ... dat jij afdwingt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdwingen
    • ... dat hij afdwingt.