acquitteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·quit·teert

Werkwoord

vervoeging van
acquitteren

acquitteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van acquitteren
    • Jij acquitteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van acquitteren
    • Hij acquitteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van acquitteren
    • Acquitteert!