aanzweet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·zweet

Werkwoord

vervoeging van
aanzweten

aanzweet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanzweten
    • ... dat ik aanzweet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanzweten
    • ... dat jij aanzweet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanzweten
    • ... dat hij aanzweet.