aanzochten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·zoch·ten

Werkwoord

vervoeging van
aanzoeken

aanzochten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanzoeken
    • ...dat wij aanzochten. 
    • ...dat jullie aanzochten. 
    • ...dat zij aanzochten.