aanhoest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·hoest

Werkwoord

vervoeging van
aanhoesten

aanhoest

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanhoesten
    • ... dat ik aanhoest. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanhoesten
    • ... dat jij aanhoest. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanhoesten
    • ... dat hij aanhoest. 

Gangbaarheid