aanhoesten

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·hoes·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanhoesten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanhoesten
[[]]
aangehoest
zwak -t volledig
  1. zodanig hoesten dat de hoestdruppeltjes tegen iemand aan kunnen komen
     "Pas twee weken na de tweede prik werkt de vaccinatie immers volledig. Tegen ziekte, niet tegen het oplopen van het virus. Dat aanhoesten kan bij wijze van spreken iedereen overkomen. Maar dankzij de vaccinatie lost je eigen immuunsysteem dat dan snel op en word je niet ziek. Dus hierbij zit de duivel echt in de details."[1]
     En kunnen we ons dan ongelimiteerd in het gezicht laten aanhoesten door besmette personen en dan lachend roepen: 'kom maar op met dat virus'?[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 11 juni 2022 Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “RIVM: 'Als avondklok en bezoekregeling geen effect hadden zaten we nu in steile lijn omhoog'” (20-02-2021), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 11 juni 2022 Weblink bron “’Voorzichtig optimisme’” (20 nov. 2020), De Telegraaf