aanbidde
Uiterlijk
- aan·bid·de
vervoeging van |
---|
aanbidden |
aanbidde
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aanbidden
- ... dat men aanbidde.
- Het woord aanbidde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.