aanbidde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·bid·de
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanbidden |
aanbidde
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aanbidden
- ... dat men aanbidde.
vervoeging van |
---|
aanbidden |
aanbidde