prevelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·ve·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘mompelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1615 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
prevelen
prevelde
gepreveld
zwak -d volledig

Werkwoord

prevelen

  1. overgankelijk weinig verstaanbaar iets opzeggen
    • De man prevelde een kort gebed en verliet het graf. 

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen