Makkabeeërs

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Mak·ka·beeërs, Mak·ka·bee·ers
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de Makkabeeërsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord Makkabeeër
     Tijdens Pesach rekenden Mozes en God af met de Egyptenaren, tijdens Chanoeka sloeg Juda de Makkabeeër de Grieken in elkaar en op Onafhankelijkheidsdag leverden we dapper strijd en verkregen we onze staat. Op Grote Verzoendag zijn we daarentegen geen Makkabeeërs en geen volk meer, maar een verzameling individuen die in de spiegel kijken, zich schamen voor het beschamende dat ze op hun kerfstok hebben en waar mogelijk vergeving vragen.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 5 november 2021 Weblink bron
    Etgar Keret
    “Vergiffenis vragen op mijn lievelingsfeestdag” (3 oktober 2014) op nrc.nl op Wikipedia