-ire
Uiterlijk
Huidig bestand |
---|
10 |
stamtijd | |||
---|---|---|---|
infinitief | 1e pers. enk. ind. praes. act. |
1e pers. enk. ind. perf. act. |
supinum |
-īre | -o | -īvi | -ītus |
eerste vervoeging | volledig |
-īre
- gaan, veranderen, worden (vormt werkwoorden van stammen als *par en *sal)
- «sacer >> sancīre»
- heilig - heiligen, bekrachtigen
- «sacer >> sancīre»
- gaan, veranderen, worden (vormt werkwoorden met voorzetsels en ire)
- «ab- + īre > ăbīre»
- weg- > weggaan
- «ab- + īre > ăbīre»