-ire

Uit WikiWoordenboek

Latijn

Huidig
bestand
10
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
-īre -o -īvi -ītus
eerste vervoeging volledig

Achtervoegsel

-īre

  1. gaan, veranderen, worden (vormt werkwoorden van stammen als *par en *sal)
    «sacer >> sancīre»
    heilig - heiligen, bekrachtigen
  2. gaan, veranderen, worden (vormt werkwoorden met voorzetsels en ire)
    «ab- + īre > ăbīre»
    weg- > weggaan