zindert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zin·dert

Werkwoord

vervoeging van
zinderen

zindert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zinderen
    • Jij zindert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zinderen
    • Hij zindert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zinderen
    • Zindert!