ziltheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zilt·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziltheid ziltheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ziltheidv

  1. hoe zout iets is; het zout zijn van iets
    • Klosse en Duijker doen in tegenstelling tot Patrick Rance wel hun best om de smaak van kaas te beschrijven en hebben het over 'een mooie rijpe kaastoon, met een hint van ziltheid en een fraaie, karaktervolle smaak' en 'een sympathiek klein bittertje en een vleugje zilt'. [2] 
    • Slauerhoff, die Portugees kon lezen, had echter ook belangstelling voor andere Portugese auteurs. Zoals voor de zwaarmoedige dichter António Nobre. Die stelde dat de zoutheid van de zee het niet haalde bij de ziltheid van zijn tranenplas. Hij noemde de doodgraver de beste van alle bouwmeesters. [3] 
    • Nu zijn er buiten de randen van de oceanen nog gebieden genoeg waar kanoeten zowel een geschikte bodem als geschikte prooien zouden kunnen aantreffen. Maar dat zijn zoetwaterbekkens, en zoetwaterbekkens zijn vergeven van de parasieten en de ziektekiemen. Kanoeten missen het immuunsysteem om zich daartegen te verdedigen. Misschien is dit een aanpassing aan de nagenoeg steriele terreinen (de kou van de toendra, de ziltheid van het wad) waarin ze gewend zijn te vertoeven. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Anne Scheepmaker Willem Pijffers 11 februari 1991 RANCE-STEINER-KAAS
  3. NRC Gerrit Jan Zwier 6 april 2000 Jong, slank en droevig
  4. NRC Koos van Zomeren 28 september 2002 Kanoet - hoe lang nog?
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be