zend af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zend af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzenden

zend af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzenden
    • Ik zend af. 
  2. gebiedende wijs van afzenden
    • Zend af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzenden
    • Zend je af? 


Gangbaarheid