zeildert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeil·dert

Werkwoord

vervoeging van
zeilderen

zeildert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeilderen
    • Jij zeildert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeilderen
    • Hij zeildert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zeilderen
    • Zeildert!