zegepraalt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ze·ge·praalt

Werkwoord

vervoeging van
zegepralen

zegepraalt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zegepralen
    • Jij zegepraalt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zegepralen
    • Hij zegepraalt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zegepralen
    • Zegepraalt!