zambo
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zam·bo
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘kind van neger en indiaanse’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zambo | zambo's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de zambo m
- een persoon van gemengd negroïde en indiaanse afkomst
- Velen vinden een aanduiding als zambo een beledigend woord.
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een persoon van gemengd negroïde en indiaanse afkomst.
Gangbaarheid
- Het woord zambo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zambo" herkend door:
10 % | van de Nederlanders; |
13 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "zambo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be