woonflat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

woonflat
Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·flat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonflat woonflats
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de woonflatm

  1. een hoog gebouw met appartementen
    • Aan de Schapendijk in Almelo dreigt een boom op de toerit van een woonflat te vallen. Auto's die bij de flat geparkeerd stonden zijn inmiddels weggehaald, de brandweer is ter plekke. [1] 
    • De Grenfell woonflat stamt uit 1974 en is in mei vorig jaar gerestaureerd voor 10 miljoen pond. Tijdens de renovatie werd dubbel glas geplaatst, een nieuw verwarmingssysteem en nieuwe isolering aan de buitenkant. In het gebouw bevinden zich 120 woonappartementen en een boksclub. [2] 
    • 'Wat zou er in godsnaam op tegen zijn om daar het oude Paleis te herbouwen?' vroeg held Wim T. zich af. Om te beginnen is er een beter staaltje volksvlijt te bewerkstelligen: herbestemmen. Het luciferdoosje tot woon-werkruimten, de biljetten tot woonflat, het halfhoge karkas van het muntgeld als stadstuin en (fiets)garage. [3] 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen