vruchteloos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vruch·te·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vruchteloos vruchtelozer vruchteloost
verbogen vruchteloze vruchtelozere vruchtelooste
partitief vruchteloos vruchtelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

vruchteloos

  1. zonder vruchten
    • Er staan vruchtloze, rood bloeiende paardenkastanjes. 
  2. (figuurlijk) zonder resultaat
    • De zoektocht was vruchteloos. 
    • Na jaren vruchteloos overleg lijkt nu een akkoord mogelijk. 
Antoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be