vrolijk op

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vro·lijk op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opvrolijken

vrolijk op

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvrolijken
    • Ik vrolijk op. 
  2. gebiedende wijs van opvrolijken
    • Vrolijk op! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvrolijken
    • Vrolijk je op? 


Gangbaarheid