voortzet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- voort·zet
Werkwoord
vervoeging van |
---|
voortzetten |
voortzet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortzetten
- ... dat ik voortzet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortzetten
- ... dat jij voortzet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortzetten
- ... dat hij voortzet.