vleesliefhebber

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlees·lief·heb·ber
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vleesliefhebber vleesliefhebbers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de vleesliefhebberm

  1. iemand die graag spierweefsel van zoogdieren eet
    • De T-bone-steak verscheen op mijn plank zoals het moest: aan het been met de vetrand er nog om heen. Met een dolkachtig, scherp snijdend mes als onmisbaar attribuut. De steak ging vergezeld van een gepofte aardappel van drie sauzen, van een bakje maïskorrels en van een; bordje gemengde sla. Voor de vleesliefhebber een ware tractatie. [2]
Hyponiemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen