vindiceerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vindiceerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- vin·di·ceer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vindiceren |
vindiceerde
- enkelvoud verleden tijd van vindiceren
- Ik vindiceerde.
- Jij vindiceerde.
- Hij, zij, het vindiceerde.
- Ik vindiceerde.