vierdaags

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vier·daags
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstellende afleiding van vier ht, dag zn met het achtervoegsel -s
stellend
onverbogen vierdaags
verbogen vierdaagse
partitief vierdaags

Bijvoeglijk naamwoord

vierdaags [1]

  1. vier dagen durend
    • Een vierdaagse wandeltocht 
     De koningin sloot de avond wuivend af met een ererondje langs het publiek. Er staan haar de komende weken nog veel festiviteiten te wachten, met een vierdaagse Platinum Jubileeweekend dat begint op 2 juni.[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 16 mei 2022 Weblink bron “Queen Elizabeth geniet zichtbaar van paardenshow” (16 mei 2022), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be