vibreerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vi·breer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vibreren |
vibreerde
- enkelvoud verleden tijd van vibreren
- Ik vibreerde.
- Jij vibreerde.
- Hij, zij, het vibreerde.
- Ik vibreerde.
vervoeging van |
---|
vibreren |
vibreerde