verzoent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·zoent

Werkwoord

vervoeging van
verzoenen

verzoent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzoenen
    • Jij verzoent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzoenen
    • Hij verzoent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verzoenen
    • Verzoent!