verwijfdheid

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·wijfd·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verwijfdheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de verwijfdheidv [1]

  1. de eigenschappen van een vrouw hebbend terwijl men een man is; het minder mannelijk zijn
     Lubonski en Bukowski als mannen van de Weichsel kozen voor Chopin en waren enthousiast toen de pianiste hem majestueus vertolkte, daarbij iedere verwijfdheid onderdrukkend die sommige critici constateerden en ze liet zijn muziek glorieus opmarcheren in een grootse traditie.[2]
     Wat ik je wil zeggen is dit: gooi je eer en roem niet te grabbel om mij, want alle ridders zouden je van ontrouw en verwijfdheid beschuldigen, en ook mij zou voor de voeten worden geworpen je te hebben misleid.[3]
Synoniemen


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf op Wikipedia, ISBN 9026978073
  3. Joanot Martorell en Martí Joan de Galba
    “Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999