vervroeg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·vroeg

Werkwoord

vervoeging van
vervroegen

vervroeg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vervroegen
    • Ik vervroeg. 
  2. gebiedende wijs van vervroegen
    • Vervroeg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vervroegen
    • Vervroeg je?