veroorzaak
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: veroorzaak (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ver·oor·zaak
Werkwoord
vervoeging van |
---|
veroorzaken |
veroorzaak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veroorzaken
- Ik veroorzaak.
- gebiedende wijs van veroorzaken
- Veroorzaak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van veroorzaken
- Veroorzaak je?