vernagelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·na·gelt

Werkwoord

vervoeging van
vernagelen

vernagelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vernagelen
    • Jij vernagelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vernagelen
    • Hij vernagelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vernagelen
    • Vernagelt!