verlengt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·lengt

Werkwoord

vervoeging van
verlengen

verlengt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verlengen
    • Jij verlengt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verlengen
    • Hij verlengt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verlengen
    • Verlengt!