uitnodigden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·no·dig·den

Werkwoord

vervoeging van
uitnodigen

uitnodigden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitnodigen
    • ...dat wij uitnodigden. 
    • ...dat jullie uitnodigden. 
    • ...dat zij uitnodigden.