uitmaakt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·maakt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitmaken |
uitmaakt
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitmaken
- ... dat jij uitmaakt.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitmaken
- ... dat hij uitmaakt.
- ▸ Wat uitmaakt is dat hij er niet meer is sinds haar achtste jaar.[1]
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers