uitkeping

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ke·ping
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitkeping uitkepingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de uitkepingv

  1. een door verwijdering van materiaal ontstane gleuf
    • loef: Uitkeping in een of in beide elkaar kruisende of snijdende constructiedelen, om ze te verbinden. [2] 
    • Voorloef: voorlog kleine inkeping van een stuk hout ter lengte van de breedte van een ander stuk hout, dat over het eerste heengaande er door een uitkeping mede vereenigd wordt. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen