uitdaagt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·daagt

Werkwoord

vervoeging van
uitdagen

uitdaagt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitdagen
    • ... dat jij uitdaagt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitdagen
    • ... dat hij uitdaagt.