troonzaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Troonzaal van keizer Napoleon in het paleis Fontainebleau
Uitspraak
Woordafbreking
  • troon·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord troonzaal troonzalen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de troonzaalv / m

  1. een ruimte in een koninklijk paleis waar de monarch in vroeger tijden hof hield
    • In een rolstoel wordt ze de Troonzaal van het Koninklijk Paleis op de Dam binnen gereden en zonder hulp komt ze het podium niet op. Ik wil het niet weten, maar het is zo: Dame Antonia, beter bekend als de schrijfster A.S. Byatt, is 80 en breekbaar. Wankel ontvangt ze de Erasmusprijs. Maar zodra ze haar dankwoord begint af te steken, staat ze recht en verandert ze in de kalme vulkaan die ik ken uit al die geweldige romans van haar. Ze heeft het over de kracht van woorden, niet omdat ze ergens naar verwijzen of een verhaal inkleuren, maar om zichzelf. [2] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Joyce Roodnat 14 december 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be