transponeert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- trans·po·neert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
transponeren |
transponeert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transponeren
- Jij transponeert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transponeren
- Hij transponeert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van transponeren
- Transponeert!