transleert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: transleert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- trans·leert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
transleren |
transleert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transleren
- Jij transleert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van transleren
- Hij transleert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van transleren
- Transleert!