trancheur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tran·cheur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van trancheren met het achtervoegsel -eur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trancheur | trancheurs |
verkleinwoord | trancheurtje | trancheurtjes |
Zelfstandig naamwoord
trancheur [1]
- (beroep) iemand die trancheert, een voorsnijder
- de trancheur verzorgt alle versnijdingen aan tafel, evenals de zorg voor de hors d'hoeuvres en de toontafel
Gangbaarheid
- Het woord 'trancheur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.