tenietdoet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·niet·doet

Werkwoord

vervoeging van
tenietdoen

tenietdoet

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tenietdoen
    • ... dat jij tenietdoet. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tenietdoen
    • ... dat hij tenietdoet.