teem

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • teem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord teem temen
verkleinwoord teempje teempjes

Zelfstandig naamwoord

de teemm

  1. langdurig, zeurderig klinkend betoog of lied
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
temen

teem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van temen
    • Ik teem. 
  2. gebiedende wijs van temen
    • Teem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van temen
    • Teem je? 

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen