taxirit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[2] taxirit
Uitspraak
Woordafbreking
  • taxi·rit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taxirit taxiritten
verkleinwoord taxiritje taxiritjes

Zelfstandig naamwoord

de taxiritm

  1. een korte reis met een taxi
    • Een kort taxiritje brengt ons naar de haven. We zien een stukje van het prachtige eiland en het nut van de regenbuien wordt ons meteen duidelijk, groene heuvels en schitterende natuur zo ver je kunt kijken.[1] 
  2. een rit van een vliegtuig over de grond na de landing of voor het opstijgen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2 pagina 19
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be