stuud

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stuud
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stuud stuuds
verkleinwoord stuudje stuudjes

Zelfstandig naamwoord

de stuudm

  1. (pejoratief) te ijverige student of scholier
     Oké, tussen de 1500 internationale studenten die zich vorig jaar inschreven zaten behoorlijk wat intelligente mensen, maar het waren echt niet alleen maar stuudjes.[1]
     Beetje onwennig wel. Minister Brinkhorst is van een generatie die zich niet echt thuisvoelt op de computer. Zeker niet met Haagse stuudjes naast zich, voor wie internet net zo gewoon is als de telefoon. „Zelf een msn maken? Dat kan ik niet. Ik zit pas in de eerste.”[2]
     Net doen alsof het door het schrappen van de badpakronde nu een feministisch gebeuren is, is absoluut hypocriet. Dan organiseer je maar een scriptiewedstrijd of zo. Dan maken stuudjes zoals ik (was) tenminste ook nog eens een kans…[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 5 oktober 2021 Weblink bron “TEST Zinvolle zomer” (21 mei 2010), Reformatorisch Dagblad
  2. Bronlink geraadpleegd op 5 oktober 2021 Weblink bron “Haagse stuudjes spijkeren Brinkhorst bij” (7 februari 2006), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink geraadpleegd op 5 oktober 2021 Weblink bron
    Alexandra Besuijen
    “Bikiniloze Miss America als hedendaags ‘feminisme’” (06/06/2018), HP de Tijd