stookkost

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stook·kost
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stookkost (stookkosten) *
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de stookkostmv

  1. hoeveelheid geld die men moet betalen voor het verwarmen van een gebouw
    • De verwarming draaide op stookolie, maar omdat het gebouw vrij goed geïsoleerd was, lag de stookkost redelijk laag. [1]
Synoniemen
Opmerkingen
  • Het meervoud "stookkosten" heeft dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het meervoud van "stookkost".

Gangbaarheid

Verwijzingen