statuut

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·tuut
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Franse statut, in de betekenis van ‘voorschrift’ voor het eerst aangetroffen in 1270 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord statuut statuten
verkleinwoord statuutje statuutjes

Zelfstandig naamwoord

het statuuto

  1. (juridisch) officieel reglement omtrent rechten, plichten en bevoegdheden van de (rechts)personen binnen een groter verband als een staat, bedrijf, instantie, faculteit enz.
    • De werkwijze is vastgelegd in het statuut. 
    • Het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen