staatsiekleed

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • staat·sie·kleed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord staatsiekleed staatsieklederen
staatsiekleren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het staatsiekleedo [1]

  1. prachtig, kostbaar, deftig feestkleed
     De Merlijn, gekleed in zijn witte staatsiekleed, kwam naar voren; naast de eerbiedwaardige Bisschop van Glastonbury zag hij er mild en vriendelijk uit.[2]
     De keizer vroeg hem ter plaatse de wapenrusting af te leggen en deed hem een staatsiekleed omhangen dat met goud en parels bestikt was en tot aan de grond reikte om hem voor een verkoudheid te behoeden.[3]
Synoniemen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Marion Eleanor Zimmer Bradley
    Nevelen van Avalon” op Wikipedia (1982), De Boekerij op Wikipedia, ISBN 9022529649
  3. Joanot Martorell en Martí Joan de Galba
    “Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999