sportsoort
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: sportsoort (hulp, bestand)
- IPA: / ˈspɔrtsort / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- sport·soort
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van sport zn en soort zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sportsoort | sportsoorten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (sport) door gereglementeerde wedstrijden bepaalde vorm van lichamelijke bezigheid ter ontspanning of als beroep
- ▸ Het is een ambitieus doel, want nooit eerder namen Nederlandse turners deel aan de Spelen. De realiteitszin van dit streven toonde Alexander Selk aan door vorig jaar bij het Europees jeugdkampioenschap goud te winnen op het toestel rekstok en zilver in de meerkamp. Daarmee plaatste hij zich in de schijnwerpers van het mondiale jurycorps. En in een artistieke sportsoort is dat van groot belang.[1]
Synoniemen
Opmerkingen
- Het woord "sport" is ook voor deze betekenis gangbaar, "sportsoort" is alleen gebruikelijk als er nadruk ligt op het onderscheid tussen verschillende vormen van sport.
Gangbaarheid
- Het woord 'sportsoort' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Hans van Zetten“Gebroeders Selk naar finale van EK turnen” (3 juni 1994) op nrc.nl
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal