soppen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sop·pen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
soppen |
sopte |
gesopt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
soppen
- overgankelijk voedsel in een drank dopen
- Hij zat een beschuitje in zijn koffie te soppen.
- overgankelijk met sop schoonmaken
- Ik heb de hele vrijdag besteed aan het grondig soppen van m'n huis.
- inergatief (bij het kaartspel tachtigen) moedwillig een hoge kaart niet spelen
- Er wordt weer eens flink gesopt.
- inergatief geslachtsgemeenschap hebben
Zelfstandig naamwoord
de soppen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord sop
Gangbaarheid
- Het woord soppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "soppen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %